“Tien jaar geleden konden we niet overzien hoe groot dit zou worden”
Energie opwekken op zee wordt de motor van ons duurzame energiesysteem. Al die energie moet ook naar land gebracht worden. Wat is hiervoor nodig en hoe doe je dit op een manier die de kwetsbare omgeving niet schaadt? Hierover spreken we Inger Huizing – clusterleider voor de ‘Netten op zee’ bij het ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en Johanna Breuning van TenneT – Regioregisseur Zeeland en omgevings- manager voor drie lopende projecten (Net op zee IJmuiden Ver Alpha, Nederwiek 1 en Hoogspanningsstation Omgeving Sloegebied), VAWOZ 2031-2040 en betrokken bij bijna alle projecten die in Zeeland liepen.
Het programma ‘Net op zee’ loopt nu tien jaar en overtreft alle verwachtingen. Huizing legt uit: “Toen wij tien jaar geleden begonnen, konden we niet overzien hoe groot dit programma zou worden. Wij werken nu toe naar de procedures en de realisatie van alle projecten die rond 2030 gereed moeten zijn. Als dat ons lukt hebben we in 2030 een enorme mijlpaal bereikt: 21 Gigawatt (GW) aan windenergie op zee.” Breuning schetst hoeveel energie dit oplevert: “Als je het puur hebt over huishoudens zou dat zo’n twintig miljoen Nederlandse huishoudens van stroom voorzien.”
Stekkerdozen die vele voetbalvelden groot zijn
Om de grote ambities voor wind op zee te behalen heeft EZK een planmatige aanpak ontwikkeld door middel van route- kaarten en het doen van integrale verkenningen naar nieuwe aanlandingen. En qua technologie is opschaling mogelijk door de stap te maken van 700 Megawatt (MW) wisselstroom aansluiting naar 2 GW gelijkstroom. “Voor projecten vanaf honderd kilometer uit de kust is wisselstroom niet meer rendabel,” vertelt Breuning. “Dus moeten we werken met gigantische hoeveelheden gelijkstroom. Hiervoor bouwen we platforms op zee, waar de opgewekte stroom omgezet kan worden naar gelijkstroom. Dit zijn een soort ‘stekkerdozen’ van vele voetbalvelden groot. Vanaf daar gaat de gelijkstroomkabel onder de zeebodem door naar land, waar de elektriciteit weer omgezet wordt in wisselstroom. Hiervoor zijn opnieuw grote stekkerdozen nodig, maar dan op land. Er waren al dergelijke stopcontacten ontwikkeld in Duitsland, maar dat was voor lagere vermogens. Het betreft hier speciaal ontwikkelde nieuwe techniek en een nieuwe kabel waar we de markt hebben laten meeontwikkelen in het zogenaamde 2 Gigawatt-programma.”
Oog voor de omgeving en natuurinclusief bouwen
Bij het realiseren van projecten is ook oog voor de omgeving. Huizing benadrukt: “De ruimte is beperkt, er zijn veel verschil- lende belangen en de opgave wordt steeds groter. Dat beïnvloedt je onderzoek en proces. Wij maken in een vroeg stadium van een project ons voornemen kenbaar, komen met een omgevingsparticipatieplan en proberen continu de omgeving mee te nemen.” Dat moet ook wel, want over tien jaar loopt waarschijnlijk weer een grote hoeveelheid nieuwe projecten om het doel van 50 GW in 2040 te halen. Deze ambitie vraagt om versnelling, Breuning zegt over het bereiken hiervan: “Door processtappen parallel te schakelen waar het kan en gebruik te maken van onderzoek bijvoorbeeld waar eerder al verkenningen zijn gedaan, kunnen project- procedures in 2,5 in plaats van 3,5 jaar doorlopen worden. Maar ook hebben we een heldere stip op de horizon en deden we enorm veel ervaring op die we voor nieuwe projecten kunnen gebruiken.”
Ten slotte moet de aanleg van projecten de natuur zo min mogelijk schaden. Onderzoek is daarbij belangrijk, zegt Breuning. “We werken nauw samen met de Wageningen Universiteit om rekening te houden met het zeeleven. We bouwen natuurinclusief: dat houdt in dat we bijvoorbeeld kunstmatige riffen aanleggen. Ook op land kijken we hoe we het beste een converterstation aanleggen. Kun je bijvoorbeeld zorgen dat vogels kunnen blijven nestelen? Je hebt effect op de omgeving, maar dat willen we compenseren door goede maatregelen te nemen.”